Overlevering familie van Burgsteden.
Dit verhaal gaat over de familie Van Burgsteden. Zij woonden op de Hessenweg 96 in Stoutenburg. De Hessenweg was heel vroeger een zandweg.
De boerderij heet “Het Kwade Gat” en heeft zijn naam te danken aan het gat in de weg dat steeds weer terug kwam, ondanks dat het steeds weer opgevuld werd met zand.
De familie Van Burgsteden bestond uit:
- Vader Kees van Burgsteden (doodgeschoten in de oorlog)
- Moeder Grietje van Burgsteden-van den Hengel
- Jacob (priester)
- Trijn (Margreet, kloosterzuster)
- Jans (verteller van het verhaal)
- Tini (staat erbij als haar vader doodgeschoten wordt)
- Jan (doodgeschoten in de oorlog)
- Annie
- Herman (gestorven in concentratiekamp in Duitsland)
- Truus
- Tonia
Het verhaal
Hongerwinter september 1944 en de laatste oorlogsdagen.
Toen de slag om Arnhem mislukt was, werd de oorlog erger. Er was honger en kou. Alle mensen die ruimte hadden in het midden van het land kregen evacués uit Arnhem en omgeving. Bij veel mensen hadden ze onderduikers.
Ook kwamen er veel mensen die mee wilden eten en een klein karweitje op de boerderij deden. In die dagen was het hele huis bewoond. We hadden drie gezinnen uit Arnhem. Fam. Bugter met dochter, fam. de Koning met een meisje en een jongen en de fam. Alleven, opa, zoon en dochter met baby en een zoontje van 4 jaar en een neefje van 8 jaar.
In het bakhuis woonde een spoorman met vrouw, dochter en zoon en een onderduiker. We hadden een grote keuken waar in twee partijen warm gegeten werd. In de schuur hadden we een ouderwets vuur, daar werd gekookt en een ouderwetse bakoven, daar werden zeven á acht broden tegelijk in gebakken. Stroop maakten we van voederbieten en van gebrande erwten maakten we koffie. We hadden koren dat we zelf verbouwden voor brood, pap enz. Dorsen werd gedaan wanneer er een rustige tijd was, dat moest je aanvragen, dan kwam er een controleur, want je mocht niet smokkelen. Als je een goeie controleur had kon je wel eens wat weg smokkelen. Dan kwamen er ook mensen uit de buurt helpen.
Ons gezin bestond uit vader, moeder, drie jongens en zes meisjes. Jacob was in Houten kapelaan, Margreet was in Dordrecht in het klooster. Jan en Herman werkten op de boerderij. Jan was als dienstplichtig soldaat in 1939 gelegerd geweest in Brummen. In de oorlogsdagen van 10 – 15 mei 1940 werd hij krijgsgevangen gemaakt en overgebracht naar Oost-Duitsland. Hij kon kiezen tussen het verblijf in een krijgsgevangenkamp of te werken bij een boer, hij verkoos het boerenwerk. Na enkele maanden mocht hij weer naar zijn geboortehuis terug. De Duitse boer gaf hem het adres van een zuster van hem, zij woonde in de Daam Fockemalaan in Amersfoort. Jan is er met zijn ouders op bezoek geweest en de gehele oorlog is er een goede vriendschap gebleven. Zij was getrouwd met de heer Reineke.
Het was op een decemberdag in 1944 toen er een grote Duitse overvalwagen, waarin bebloede Nederlandse gevangenen waren gezeten, het erf van het Kwade Gat op kwam rijden. Uit de wagen sprong een Duitse soldaat, nee het was een hele groep. Rond de hele boerderij stonden soldaten met geweer in de aanslag. Vanwege het dorsen, was er meer werkvolk. Dat waren Han, Theer en Evert van de Berg. De onderduikers Theo Harmsen, Co Poort en een medewerker Gart van de Belt en mijn twee broers Jan en Herman.
Onder luid geschreeuw probeerde een soldaat de keukendeur open te doen, maar voor de veiligheid waren de deuren van het voorhuis altijd op slot. De soldaat werd woest, nam zijn geweer en sloeg met de kolf de raamsponning er naast doormidden. Tiny die in de keuken aan het koken was, ging vader roepen, die op de deel was. Vader deed met een kierstand de deur open. Tiny bleef er ook bij staan, ze dacht als het niet goed gaat, kan ik hem weer helpen dichtdrukken. Vader bleef rustig, hield de deur nog tegen en zei: “Ja, ja ik kom al”, dat waren zijn laatste woorden. De soldaat schoot door de deur, door vader heen. Vader zakte in elkaar en viel in Tiny’s armen en overleed. Zoon Jan had de greep nog in de handen van het koeien voeren, dit was voor de soldaat een bedreiging. Hij riep: “Wat is hier te doen”. De soldaat loste een schot, hetgeen dodelijk was. Jan liep een paar stappen terug en viel neer. Hevig bloedend en hij overleed.
Weer andere soldaten kwamen met alle andere mannen, die met handen omhoog liepen en waar ook Annie bij was, de keuken in. Ze moesten met het gezicht tegen de muur staan. Ze werden allemaal onderzocht, misschien was er wat onder de kleding verborgen. Men vond niets belastbaars. Moeder van Burgsteden werd alleen in een andere kamer opgesloten. De soldaten zijn nog met een spiegeltje bezig geweest om te zien of de mannen wel echt overleden waren.
Ze hebben alle kasten (bureau) nagezocht, alle papieren door de kamer gegooid, maar we hadden niets te verbergen wat niet mocht. We wisten ook niet om wat voor reden dit werd uitgevoerd.
Onderwijl heeft Annie voor de jongens een rozenkrans gepakt en in hun zak gestopt. De jongens moesten, terwijl gebulder en geweer op hen gericht, ook in de soldatenwagen en ze werden weggevoerd. Dat waren Herman van Burgsteden, de buurjongens Johan, Theer en Evert van de Berg, een onderduiker Theo Harmsen en een medewerker Gard van de Belt.
Alleen de spoorwegonderduiker Co Poort had zich verstopt onder een wagen met hooi en ontkwam aan de gevangenneming. Die moest toen dadelijk een ander onderdak zoeken, want we waren angstig en durfden het niet aan om hem nog op de boerderij te laten. Hij is toen naar een buurman gegaan (later is Co nog eens achtervolgd door de landmacht en heeft toen weer een schuilplaats bij de fam. Burgsteden gevonden, de Landmacht had hem niet gevonden).
Terwijl dit alles gebeurde was ik buiten en zag hoe die soldaat schreeuwde en op de deur bonkte en de raamsponning stuksloeg. Toen ik zag dat hij schoot, dacht ik: “Ik ga gauw naar de politie waar vader altijd mee op goede voet leefde en die wel vaker hielp als er gevaar was”. Moeder had het raam van de kamer waar ze in opgesloten zat omhoog geschoven en riep mij nog achterna: “Ga naar de politie gauw, gauw”, terwijl de soldaat met het geweer in de aanslag stond en op haar gericht hield.
Ik had de schoten wel gehoord en gezien, maar wist niet dat de mannen overleden waren. Toen ik terug van de politie kwam, liep Jopie Alleven van 4 jaar en neefje Gerard van 8 jaar samen te huilen op de weg: “Ome Kees is dood en Jan is dood”. Ik ben zo weer omgekeerd om de pastoor te gaan roepen. Dat was maar 4 km, maar het leken wel 20 km. Gelukkig kwam ik de pastoor bij het Valleikanaal tegen. Ik vertelde wat er was gebeurd, maar zei tegen de pastoor: “wacht maar bij Gart Verhoef, want ik weet niet of de soldaten al weg zijn”. Toen ik weer terug kwam reden ze net weg.
Er was geen postbode en geen telefoon. Tonny was als hulp bij familie in de buurt, die was makkelijk te bereiken. Truus was in Harmelen en Jacob in Houten (kapelaan), die kreeg via via bericht. Margreet was in Dordrecht in het klooster. Dordrecht was ontzet, daar kon niemand heen. Zij heeft een berichtje gehad van de politie, maar kon niet komen.
Toen dit alles gebeurd was kwam Co Poort huilend onder de hooiwagen vandaan.
Jacob, die in Houten kapelaan was, kwam al gauw thuis. Hij heeft eerst heel erg gehuild toen hij de lijken zag, maar was daarna een grote steun voor moeder en zussen. De buurvrouw Jans Koller was er ook meteen en zij bad zo’n mooi gebed voor de overledenen, dat hebben we altijd nog bewaard.
Er was een oploop van volk. ’s Avonds kwamen er zeer veel mensen bidden voor de twee vermoorde mannen. Toen kwam ook Karel Jan van Ginkel op bezoek. De kinderen van Burgsteden vonden het maar vreemd dat hij zeer geruime tijd met moeder alleen praatte. Van Ginkel was een goede ondergrondse strijder tegen de meedogenloze Duitse bezettende macht.
Hoe nu verder?
Wij hadden geen mannen meer op de boerderij, we waren verslagen, het hele gezin was geestelijk verstoord. Gelukkig had vader Burgsteden zijn kinderen altijd op de boerderij mee laten werken. Annie was vaders rechterhand. Ze hielp vader ook altijd met de boekhouding en was met het hele bedrijf op de hoogte, maar hoe nu verder?
De reeds eerder genoemde Duitse kennis, mevrouw Reineke ging naar de officier van Justitie, om te trachten Herman, onze broer vrij te krijgen, want volgens ons en haar was hij onschuldig. Maar de Officier van Justitie zei: “Op een dag in juli heeft er een geheime zendinstallatie op de boerderij gestaan, kennelijk om in verbinding te staan met Engeland voor de ondergrondse berichtgeving”. Dat konden we ons nog wel herinneren. Maar als vader geweten had wat of dat voor een gevolgen zou hebben, had hij dat nooit toegestaan.
Maar altijd hadden we nog stille hoop dat Herman nog eens terug zou komen.
De gevangenen waren op transport gesteld naar Apeldoorn, daar heeft de familie nog kleding en voedsel gebracht, maar Herman niet gezien, niemand niet van de jongens.
1 Februari hebben de jongens met hun zessen samen een klein briefje geschreven op een vodje papier, dat door een koerier werd gebracht. Daarna weer op transport. Ze zijn veel geslagen en getrapt, ze moesten staan net als vee in een wagon. Zo werden de gevangenen op niet zachtzinnige wijze de spoorwagon ingestampt en ging het naar Almelo. Herman had nog kans gezien om een briefje te schrijven, het welk hij gaf aan een vrouw uit Epe, die heeft het door een jongen bij het Kwade Gat laten bezorgen.
Kamp Wöbeling
Een medegevangene van Herman van Burgsteden overleefde het gruwelkamp Wöbeling. Een vriend van ons (Jan Schouten) heeft enkele keren getracht deze overlevende te bezoeken maar (Frielink de mede gevangene) zijn gezondheid liet zo danig te wensen over dat het twee jaar duurde voor het volgende verhaal.
H.J. Frielink wonende in Harbrinkshoek bij Almelo, trof ik thuis in lichamelijk niet beste toestand aan, opgekropt, onevenwichtig, dik, opgezette handen die zeer duidelijk nog de sporen droegen van de gevolgen van hongeroedeem. Als ondergronds strijder voor de goede Nederlandse zaak was hij betrokken bij een noodzakelijke bankoverval. Hij werd door de soldaten opgepakt op 29 november 1944. Na Hamburg volgde plaatsing in het gruwelkamp Neuengamme. Hij werd direct kaal geschoren en kreeg te grote slobberige kleding aan met op de borstzijde de rode driehoek en het gevangenis nummer 70859. Dat alles zou ook Herman van Burgsteden ten deel vallen. Een van de bewakers zei: “hier gehen sie herein, dort gehen sie heraus”, en hij wees waar de schoorsteen waaruit de rook kwam van lijkverbranding van gevangenen die waren bezweken. Op 14 februari 1945 ontmoeten Frielink en van Burgsteden elkaar voor het eerst in het kamp Wöbeling. Herman van Burgsteden toen nog een stoere man met grote klompen aan.
In het kamp Wöbeling werden de mannen ingezet om zand te gooien in de kiepkarren en ze dan voort te duwen. Ze moesten ook hout hakken. Mede gevangenen werden door de Duitsers ingezet als bewaker, zij kregen hiervoor in ruil goed te eten en warme kleding, men noemde ze Kapo (kamppolitie). Een van hen was een Pool en ook twee andere Kapo’s die geweldig te keer gingen als er Duitsers in de buurt waren. De Pool sloeg nooit, maar de twee andere boeven sloegen er maar op los waar ze de weerloze gevangenen ook maar konden raken, niemand ontkwam eraan. Als de gevangenen hout hadden meegenomen om de kachel in de koude barak te stoken werd vaak deze brandstof door SS soldaten op hardhandige wijze afgepakt.
Moeder van Burgsteden had tegen haar kinderen gezegd, ze zou zolang blijven bidden, dat ze mocht blijven leven totdat alle kinderen op hun plaatst van bestemming waren en dat ze alles geregeld had. Ze was hartpatiënt. Ze heeft alles goed bestuurd.
Maart 1945
De tijd ging door en van Herman hoorden we niets meer. De oorlog werd steeds erger. Op de Hogeweg was het net een bedevaart. Allemaal mensen van uit ’t westen, armoedig gekleed met fietsen met houten banden en handkarren trokken naar achter de IJsel om eten op te schorren. Velen kwamen er van de weg af om bij de mensen te overnachten. In de schuur lag een laag stro en een paar dekens. Ze kregen eerst wat eten en gingen dan slapen. ’s Morgens kregen ze weer drinken en brood en trokken dan weer verder.
De familie van Burgsteden woonde vlak voor de Liniedijk. In de voorkamer lagen de matrassen op de grond. Daar sliepen we allemaal naast elkaar. Gelukkig kon de Koning (een evacué) Duits spreken. Want in de nacht kwamen de Duitse soldaten van de Liniedijk eten. Er was voor de soldaten bij ons een gaarkeuken, overdag waren ze weer naar de dijk. De Koning bleef ’s nachts altijd op om de wacht te houden. Wat waren die soldaten moe. Er kwam een straatverbod. Je mocht maar een paar uur de weg op. Dan was het druk op de weg om eten op te halen bij de boer. Elke morgen werd er een partij eieren – melk – gesmeerd brood klaar gezet. Als het op was, was het op.
In de kelder lagen ook matrassen. Als er geschoten werd vluchtten we in de kelder. Op een dag was het zo erg, zodat er gaten in de grond waren van wel een meter of 6 in ’t rond. Toen zijn er ook veel koeien gesneuveld. Wat waren we toen bang. Met mevr. Burgsteden die slecht ter been was, hadden we zo’n getob om ze in de kelder te krijgen, daar moest een andere oplossing voor komen. We hebben haar op een karretje gezet van de kinderen de Koning en fam. Bugter en ze is naar een oom gegaan op Vincelaar.
April 1945
Het werd spannender en spannender. De meeste buren waren al weg, geëvacueerd naar kennissen of familie op enkelen na. Moeder wilde niet weg, ze wilde dat onze hele familie bij elkaar bleef. Een week later was er weer zwaar schieten met van die grote gaten, maar nu rondom het huis. Het hele erf lag vol met modder en takken. De Tommy’s (Canadezen) waren opgetrokken tot in Barneveld, dus daar waren ze vrij.
Weer gepraat, toen heeft moeder Burgsteden besloten om allemaal weg te gaan, moeder, kinderen en ook de overige evacués.
Het paard werd voor de brik gespannen, wat kleding en eten erin. Moeder ook in de brik, met z’n allen weg. Wie niet in de brik kon, liep er naast. Vanaf de liniedijk hebben de Duitsers gezien wat er bij ons gebeurde. Toen we eenmaal op straat waren, werden we vanuit de dijk nog beschoten. Ik moest met de fiets vooruit om onderdak te zoeken. Moeder zei: “Ga het maar bij van de Broek vragen op Pothoven”. Daar ben ik naar toegegaan, maar daar was alles vol. Die stuurde mij naar de overkant, daar woonde een dochter van van de Broek, die was getrouwd met Bouwman. Daar konden we nog terecht. Ik weer naar de straat om moeder en de rest op te wachten. We werden daar allemaal hartelijk ontvangen. Er waren op die boerderij al meer gezinnen.
Toen moeder een beetje op haar gemak was zei ze: “Nu mogen er wel weer een paar naar de boerderij terug, maar dan moeten jullie een bewijs bij de grenspost halen en elke dag een keer hier komen”. Er was thuis in ’t Kwade Gat nog wat vee, maar de melkkoeien hadden we in een weiland op Achterveld en dat moest ook verzorgd worden. Toen zijn Tiny en ik en de medewerker Gradus weer naar ’t Kwade Gat teruggegaan. Toen we terug kwamen, liep het hele huis vol met Duitse soldaten. We hebben een kamer teruggepakt en daar woonden en sliepen we ook weer op de grond. Als we ’s avonds gingen slapen, schoven we het matras tegen de deur aan, zodat ze niet bij ons konden komen of we werden wakker. We hebben ons toen drie weken ’s nachts niet uitgekleed. Op het laatst werd het zo spannend zodat we ’s nachts bij een neef in de buurt in een schoongemaakte gierkelder gingen slapen met nog wat mensen. Die gierkelder was schoongemaakt en er lag een laag stro in. We konden niet liggen, daar was geen plaats voor we sliepen in zithouding.
’s Nachts werd er gepatrouilleerd door de Duitsers, maar ook door de Tommy’s, nooit was het rustig, altijd werd er geschoten of weer een boerderij afgebrand. Dat duurde één week dat slapen in de gierkelder. Er vlogen weer vliegtuigen boven de boerderij waaruit werd geschoten. De Duitsers die rond de boerderij liepen, renden de deel op en gingen tegen de brandgevel staan van ’t voorhuis. Een Duitse soldaat pakte zijn rozenkrans uit zijn zak en zei: “Ik ben niet bang (ik ben Katholisch)”. De Duitsers trokken terug en hebben de Valleibrug opgeblazen. Er zijn met dat schieten nog een paar mensen neergeschoten en later overleden.
Onderwijl het schieten kwamen de Tommy’s de deel op, ze doorzochten de boerderij, of er nog Duitser waren en namen die mee.
De bevrijding
Overal was het feest, maar voor ons was het geen feest, maar we waren niet de enigen. Van zuster Margreet die in Dordrecht woonde, hadden we nog niets gehoord. Daar was nog geen contact mee. Toen de oorlog afgelopen was, mocht ze al gauw naar Amersfoort komen. Wat een weerzien. Toen voelde je pas goed wat er allemaal gebeurd was. Je dacht aan al degenen die je miste. We waren toch blij dat we met ons overgebleven gezin weer bij elkaar waren. We zaten altijd nog te hopen op Herman.
Een paar maanden later kwam er een neef die pastoor was in Groenlo. Hij kwam vertellen dat er een Frielink, uit het kamp waar ook Herman was, weer in Holland terug was. Maar we mochten er niet naar toe, want hij was niet aanspreekbaar. Hij had wel gezegd dat Herman 18 april overleden was.
Een paar jaar later is hij bij moeder Burgsteden geweest, ik was toen al getrouwd. Weer een tijdje later is hij ook bij mij geweest in Roozendaal.
Hij was toen al weer wat opgeknapt. Hij heeft wel over Herman gesproken, maar erg spraakzaam was hij niet, zijn vrouw vertelde het meest. Hij had allerlei foto’s, maar vooral krantenknipsels. Hij vertelde over ’t kampleven, over Herman met z’n grote klompen, de stoere jongen die hem zo goed verzorgd had. Er heerste heel veel dysentrie in het kamp. Alle zes de jongens was maar een kort leven beschoren. Niemand heeft er langer geleefd dan zes maanden. De gevangenen werden veel geslagen en kregen weinig eten, veel koolsoep. Hun bedden waren sliet. Ze sliepen twee rijen boven elkaar.
De overleden kampbewoners werden op een boerenwagen geladen en door hun kampgenoten weggevoerd en massaal in een groot gat begraven.
Mevr. Frielink zei: “als we nog meer wilden weten, of zien, we waren altijd welkom bij haar thuis. Frielink en zijn vrouw zijn al een tijdje overleden. Hij heeft voor die tijd alle gegevens aan een neef overgedragen. We zijn nooit bij Frielink geweest, we konden het niet opbrengen.
Frielink zei: “Alle kampbewoners hadden een boeteleven gehad. Kwaad gebeurde er niet. Katholiek of een ander geloof ze baden veel samen. Ze zongen zelfs nog het Credo. Al degenen die een geloof hadden hebben veel steun aan elkaar gehad”. Frielink werd ziek en Herman verzorgde hem, daar was hij nog dankbaar voor. Opeens zag hij Herman niet meer met zijn grote klompen aan. Toen vertelden de andere kampbewoners dat Herman overleden was.
Voor moeder was dat weer een grote klap. Ook zij werd ziek, heel erg, ze heeft het voor de dood heen gehaald. Er is een specialist aan huis geweest. Ze kon niet dood gaan zei ze. Ze had haar werk nog niet af. Maanden is ze ziek geweest, maar ze is toch weer beter geworden en heeft nog bijna vijf jaar geleefd. Toen haar laatste dochter trouwde in mei zei ze tegen mij: “Als ik nu onverwachts sterf, moet je niet vreemd opzien, want ik heb mijn werk volbracht”. Ze is in november overleden.
We zijn God dankbaar voor onze ouders, die ons in een voorbeeldig geloof en goed leven zijn voorgegaan. We hebben veel van hen geleerd. We hebben een hechte band onder elkaar gehouden. We hebben veel meegemaakt, maar ook mooie dingen weer teruggekregen. Toch is ons hele gezin veranderd. Er ligt een druk op.
Ik heb dit niet opgeschreven om meelij op te wekken, maar als een herinnering voor ’t nageslacht, wat of een gebed wel kan doen. Als we niet zo’n vertrouwen hadden in ons geloof, hadden we dit niet overleefd.
J.G. van de Hengel-van Burgsteden (Jans)